De jongen bij de ingang van de supermarkt stond hoofdschuddend iemand na te kijken. Elke bezoeker moest een winkelwagen meenemen. Degene vóór ons had dat geweigerd en was met een eigen mandje doorgelopen. Ik dacht aan een video op instagram waarin een winkelbediende een onbeschofte klant knock-out beukt. Hij kwam van buiten beeld uit het gangpad met de zoutjes vliegen en ramde de nietsvermoedende klant tegen de vlakte. Maar de sfeer was er bij ons niet naar, zo’n knokpartij in de winkel.
De mensen zijn deze weken in drie groepen in te delen. Een groot deel is bang. Ze kijken je niet aan. Alsof het virus ook door oogcontact verspreid kan worden. Er is de groep die zich zwijgend aan de regels houdt, de situatie ziet als een noodzakelijk kwaad waar we samen doorheen moeten. En je hebt de mensen die relativeren. Ze maken een grapje als je met een cirkel om ze heen loopt, doen alsof het een dansje is. Zo moet het nu hè, lachen ze er verontschuldigend bij. Meer dan anders vraag ik me af welke factoren bepalen hoe iemand zich nu in het openbaar gedraagt. Vandaag hoorde één van mijn beste vrienden dat zijn vader kanker heeft. Hij mag hem geen knuffel geven. Een collega verloor vorige week een oom aan het virus. In mijn vriendengroep vallen ondernemers om. Hoe lopen zij nu door de supermarkt? 
Later vandaag zag ik meer dan dertig zwanen op het water achter ons huis. Ik had er nog nooit zoveel tegelijk zien zwemmen. Hadden wij nimmer nog zwanen gezien, zouden wij hen op het water ontwaren, citeert mijn moeder altijd als ze een zwaan ziet zwemmen. Ik zoek de rest van dat gedicht op, want ken zelf alleen die regels die mijn moeder al een leven lang herhaalt. 
O, wij zouden van vreugde vervaren, gaat het gedicht verder. Lachen en schreien misschien. 
En dan;
Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
vlogen zij over met ruisende slagen,
o, wij zouden dit duister verjagen-
eindelijk bevrijd zijn misschien.

De jongen bij de ingang van de supermarkt stond hoofdschuddend iemand na te kijken. Elke bezoeker moest een winkelwagen meenemen. Degene vóór ons had dat geweigerd en was met een eigen mandje doorgelopen. Ik dacht aan een video op instagram waarin een winkelbediende een onbeschofte klant knock-out beukt. Hij kwam van buiten beeld uit het gangpad met de zoutjes vliegen en ramde de nietsvermoedende klant tegen de vlakte. Maar de sfeer was er bij ons niet naar, zo’n knokpartij in de winkel.
De mensen zijn deze weken in drie groepen in te delen. Een groot deel is bang. Ze kijken je niet aan. Alsof het virus ook door oogcontact verspreid kan worden. Er is de groep die zich zwijgend aan de regels houdt, de situatie ziet als een noodzakelijk kwaad waar we samen doorheen moeten. En je hebt de mensen die relativeren. Ze maken een grapje als je met een cirkel om ze heen loopt, doen alsof het een dansje is. Zo moet het nu hè, lachen ze er verontschuldigend bij. Meer dan anders vraag ik me af welke factoren bepalen hoe iemand zich nu in het openbaar gedraagt. Vandaag hoorde één van mijn beste vrienden dat zijn vader kanker heeft. Hij mag hem geen knuffel geven. Een collega verloor vorige week een oom aan het virus. In mijn vriendengroep vallen ondernemers om. Hoe lopen zij nu door de supermarkt?
Later vandaag zag ik meer dan dertig zwanen op het water achter ons huis. Ik had er nog nooit zoveel tegelijk zien zwemmen. Hadden wij nimmer nog zwanen gezien, zouden wij hen op het water ontwaren, citeert mijn moeder altijd als ze een zwaan ziet zwemmen. Ik zoek de rest van dat gedicht op, want ken zelf alleen die regels die mijn moeder al een leven lang herhaalt.
O, wij zouden van vreugde vervaren, gaat het gedicht verder. Lachen en schreien misschien.
En dan;
Hadden wij nimmer nog zwanen gezien,
vlogen zij over met ruisende slagen,
o, wij zouden dit duister verjagen-
eindelijk bevrijd zijn misschien.


By arieboomsma on 07-04-2020 08:08 - 3 views
Share
Comments
Leave a comment
Please login or leave some info

 Name (required)
 E-mail (required, never displayed)